Subsidieregeling opschaling hernieuwbare waterstofproductie (EUR 250 miljoen)
Key take-aways:
- De Subsidieregeling regelt subsidies voor de ontwikkeling en productie van groene waterstoffabrieken van 0,5 – 5 MW;
- Er is EUR 250 miljoen beschikbaar op basis van rangschikking naar bedrag per MW.
- Een aantal aspecten bemoeilijken de business case voor bedrijven (vereisten vergunning en capaciteitsverklaring en afhankelijkheid van ontwerpregelingen).
- Hoewel de Subsidieregeling in concept is, loont het om nu al voor te bereiden op de aanvraag (gelet op de hoge eisen aan de aanvraag).
Gisteren (18 juli 2022) is de consultatie geopend voor de Subsidieregeling opschaling hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse. Met deze subsidie wordt door het kabinet EUR 250 miljoen beschikbaar gesteld om projecten voor waterstofproductie met een vermogen tussen 0,5 en 5 megawatt (MW) te kunnen realiseren. Hoewel sprake is van een ontwerpregeling, leiden de beoogde inwerkingtreding (per 1 januari 2023) en de voorwaarden voor subsidieverlening er wel toe dat het kan lonen om nu al rekening te houden met de Subsidieregeling, zodat daar (optimaal en tijdig) een aanvraag voor kan worden ingediend.
Aanleiding voor Subsidieregeling
De opschaling van waterstofproductie is onderdeel van de kabinetsvisie waterstof uit maart 2020. Daarin staat het nationale doel om in 2030, dus over zeven en een half jaar, 3 tot 4 gigawatt (GW) aan elektrolysecapaciteit voor groene waterstof te hebben gerealiseerd. Met zogenaamde elektrolysers wordt met elektriciteit water omgezet in waterstof (en zuurstof). In de periode 2015-2019 was het vermogen van gerealiseerde elektrolysers wereldwijd gemiddeld minder dan 1 MW – een beperkte bijdrage aan het doel. Het is de verwachting van de Minister dat de Subsidieregeling zal bijdragen aan een elektrolysecapaciteit van 50-100 MW.
Momenteel zijn grotere elektrolysers aangekondigd (bijvoorbeeld Shell met een waterstoffabriek van 200 MW), maar er is een grote behoefte aan opschaling om het doel in 2030 te halen. Ook is het de bedoeling om de kosten voor het ontwerp en realisatie van elektrolysers omlaag te krijgen. Een van de mogelijkheden daarvoor is om relatief kleinschalige projecten te subsidiëren. De Subsidieregeling beoogt de ontwikkeling en productie van waterstoffabrieken met een vermogen tussen de 0,5 en 5 MW mogelijk te maken, wat op haar beurt weer de ontwikkeling van grotere fabrieken zou moeten faciliteren.
Voor projecten met meer dan 5 MW bestaat de Europese subsidie voor zogenaamde “IPCEI’s” en in Nederland kunnen ook nog andere subsidies op basis van DEI+ en SDE++ worden verkregen. Al deze subsidiemogelijkheden dragen echter niet specifiek bij aan de ontwikkeling én exploitatie van elektrolysers voor groene waterstof. Daarom wordt de Subsidieregeling in het leven geroepen.
Hoofdlijnen Subsidieregeling
Zoals aangegeven geldt de Subsidieregeling enkel voor projecten met elektrolysers met een vermogen tussen 0,5 – 5 MW en die op het elektriciteitsnet zijn aangesloten en/of met een zogenaamde directe lijn zijn verbonden met een productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit (dus een windmolenpark of zonnepark). Er moet sprake zijn van een ‘renewables power purchase agreement‘ waarmee kan worden aangetoond dat duurzame stroom wordt gebruikt voor de waterstoffabriek. Ook geldt dat de fabriek alleen groene waterstof kan produceren tijdens momenten dat het wind- of zonnepark ook produceert. Er dient daarom sprake te zijn van een ’temporele correlatie’ tussen het wind- of zonnepark en de waterstoffabriek om aan te kunnen tonen dat het product ‘groene’ waterstof betreft.
In de Subsidieregeling worden zowel investeringskosten voor het project als exploitatiekosten gesubsidieerd. Daarmee verschilt de Subsidieregeling van de DEI+ (die ontwikkeling subsidieert) en SDE++ (die productie subsidieert).
De Minister van Klimaat en Energie (de Minister) verwacht dat er tien tot twintig projecten ingeschreven zullen worden. Van die projecten zal naar verwachting van de Minister een vijftal worden gesubsidieerd op grond van de Subsidieregeling. Het is dus verstandig om goed voor te sorteren op de Subsidieregeling, zodat het aangemelde project zo hoog mogelijk in de rangschikking komt.
Projecten worden gekozen naar aanleiding van een rangschikking. Die zal in de eerste plaats worden bepaald door de hoogte van het ingeschreven bedrag (bedrag per MW), dus de aangevraagde subsidie voor het investerings- en het exploitatiedeel en voor de opgegeven productie. Ook geldt dat in ieder geval één project met een ‘directe lijn’ naar een wind- of zonnepark wordt gegund en één project dat een aansluiting op het elektriciteitsnet heeft.
De subsidie wordt daarnaast voor de duur van 15 jaar (productie) verleend, eventueel te verlengen met één jaar als de gesubsidieerde productie nog niet is gehaald. Gedurende de gesubsidieerde periode moet de subsidieontvanger steeds voldoen aan verschillende meet-, rapportering- en evaluatievereisten. Na verloop van de 15 (of 16) productiejaren wordt de subsidie vastgesteld (en kan eventueel te veel of te weinig verkregen subsidie worden verrekend).
Vereisten aanvraag subsidie
Om een subsidie te kunnen krijgen moet een aanvraag worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) die dit voor de Minister uitvoert (net als de andere waterstof-gerelateerde regelingen). In de aanvraag moet worden aangegeven voor welk project de subsidie wordt aangevraagd (inputvermogen, productie, planning) alsmede de hoogte van de aangevraagde subsidiebedragen.
Bij de aanvraag moet verder de omgevingsvergunning voor milieu worden toegevoegd die de toestemming (en voorwaarden) bevat voor de exploitatie van de productie-installatie. Ook moet een haalbaarheidsstudie en toestemming van de grondeigenaar worden aangeleverd (als dat niet de aanvrager is). Ten slotte moet ook een transportindicatie van de netbeheerder worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de voor de productie-installatie benodigde capaciteit beschikbaar is. Dat is tegenwoordig overigens verre van zelfsprekend. Deze verklaring mag daarbij niet ouder zijn dan een maand (ten tijde van de aanvraag). De Minister beslist vervolgens binnen dertien weken nadat de aanvraagperiode is verstreken (welke termijn eenmaal kan worden verlengd met nogmaals dertien weken).
De Minister kan de aanvraag weigeren – naast in het geval van een onvolledige aanvraag – als hij het niet aannemelijk acht dat de realisatie van de productie-installatie uitvoerbaar of technisch, financieel of economisch haalbaar is. Ook als er ten tijde van de aanvraag al onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de realisatie zijn gedaan of als al met activiteiten is gestart voordat de aanvraag is ingediend. Wat moet worden gezien als ‘onomkeerbare investeringsverplichtingen’ (aankoop grond of aangaan erfpacht ?) of ‘activiteiten’ (vergunningaanvraag, ontwerpactiviteiten ?) kan worden gezien is niet duidelijk. Verder kan de aanvraag worden geweigerd als er al SDE+(+) is verleend voor de productie van waterstof of als duidelijk is dat het project geen subsidie nodig heeft – wat ook niet verder is verduidelijkt.
Deze voorwaarden beperken de bewegingsruimte van de aanvrager aanzienlijk en maakt de Subsidieregeling ook enigszins onzeker/onduidelijk. Enerzijds mogen er nog geen onomkeerbare financiële verplichtingen zijn, maar aan de andere kant moet de aanvrager al wel een omgevingsvergunning hebben en een transportcapaciteitsreservering. Ook is de timing ingewikkeld; een omgevingsvergunning voor milieu verkrijgen kan tegenwoordig lang duren. Afhankelijk van de openstelling van de Subsidieregeling is dat mogelijk een onhaalbare termijn (zeker als omwonenden en milieuorganisaties beroep instellen).
Voorwaarden voor subsidie
De belangrijkste voorwaarde is dat hernieuwbare waterstof wordt opgewekt. Hiervoor moet de waterstof voldoen aan de voorwaarden die daartoe worden opgenomen in de EU-verordening met voorschriften voor hernieuwbare waterstof (nu nog in consultatie-versie). Als in de gesubsidieerde elektrolyser ook niet-hernieuwbare waterstof wordt geproduceerd (bijv. door met aardgas opgewekte elektriciteit), geldt dat alsnog met de totale geproduceerde waterstof een CO2-besparing van 70% moet worden behaald. De berekening hiervan gaat volgens een (andere) EU-verordening die ook nog in consultatie-versie voorligt.
Als de subsidie is verleend moet de aanvrager binnen drie jaar de productie-installatie in Nederland of in de Nederlandse Economisch Exclusieve Zone realiseren (maximaal te verlengen met één jaar). Totdat de productie-installatie is gerealiseerd mag de subsidie niet worden overgedragen (bijv. aan een projectvennootschap), tenzij hiervoor ontheffing is verkregen.
De exploitant/subsidieontvanger moet zich vervolgens ook laten certificeren op grond van een ‘vrijwillig systeem’ dat conform de Renewable Energy Directive 2018/2001 (RED) is goedgekeurd. Momenteel zijn die er nog niet, maar die zullen binnenkort wel worden aangemeld is de verwachting. Het is dan de bedoeling dat de productie-installatie door een geaccrediteerde instantie wordt gecontroleerd (om te kunnen vaststellen dat de juiste monitoring en rapportage plaatsvindt).
Ook moet een geschiktheidsverklaring worden verkregen en moet de exploitant een meetprotocol opstellen, dat moet worden goedgekeurd. Die goedkeuring en verklaring moet worden verkregen bij een meetbedrijf (in de praktijk zal dit een netbeheerder zijn). De subsidieontvanger zal vervolgens periodiek moeten rapporteren over de realisatie en productie van de gesubsidieerde waterstof(fabriek).
Na verlening van de subsidie kan de subsidieontvanger ook verplicht worden om een ETS-verklaring aan te leveren. Dit is een verklaring waaruit blijkt welke voordelen de subsidieontvanger behaalt in het kader van het Emission Trading System in de EU. Immers, door bedrijfsprocessen te vervangen door het gebruik van waterstof bespaart een bedrijf CO2-uitstoot. Door CO2-uitstoot te besparen hoeft een bedrijf minder CO2-rechten te kopen en in te leveren (op grond van het ETS). Voor zover het bedrijf die rechten had kan zij die verkopen. In beide gevallen levert het voorkomen van de CO2-uitstoot ook voordelen op onder de ETS. Die worden verwerkt in de hoogte van het subsidiebedrag (zie hieronder). Om dit vast te kunnen leggen is een ETS-verklaring ingevoerd.
Hoogte van de subsidie
De subsidie bestaat zoals gezegd uit twee delen; een investeringsdeel en een exploitatiedeel. Deze kunnen samen (of een van de twee) voor een bepaald bedrag worden aangevraagd. Afhankelijk van de rangschikking van de aanvraag wordt de subsidie dan verleend.
Het investeringsdeel ziet op kosten voor i) gronden en gebouwen, ii) machines en apparatuur (incl. batterijen tot 1 MW), iii) materialen en hulpmiddelen, iv) immateriële activa en v) infrastructuur. Dit ziet volgens de Minister op de elektrolyser en alle apparatuur die onder de zogenaamde Balance of Plant (BoP) vallen. Kosten die vóór de aanvraag zijn gemaakt worden echter niet gesubsidieerd. Van deze subsidiabele kosten wordt nog een referentie-bedrag afgetrokken (alternatieve / bespaarde kosten voor het realiseren van een ‘grijze’ waterstoffabriek). Deze is voor fabrieken tot 30 MW echter op EUR 0 gezet, voor grotere fabrieken is het afhankelijk van de vollast van de fabriek. Ook wordt het investeringsdeel verminderd met eerder verleende subsidies. Van de overblijvende subsidiabele kosten wordt voor grote ondernemingen maximaal 40% vergoed onder de Subsidieregeling (50% voor middelgrote ondernemingen en 60% voor kleine ondernemingen).
Het exploitatiedeel van de subsidie bestaat uit het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van de hernieuwbare waterstof en de vermeden kosten voor een referentie-investering (inkoop grijze waterstof). Deze kosten worden berekend aan de hand van de vermenigvuldiging van de jaarlijkse productie van groene waterstof met het vastgestelde subsidiebedrag (per kg).
Dit subsidiebedrag bestaat uit een ingeschreven ’tenderbedrag’, dat ten hoogste bedraagt de (niet-gesubsidieerde) investeringskosten overgeslagen per kg groene waterstof en de gemiddelde productiekosten voor groene waterstof. Van dit tenderbedrag wordt vervolgens het correctiebedrag gehaald, welk bedrag bestaat uit de vermeden kosten (bijv. inkoop grijze waterstof) en de vermeden kosten als gevolg van verminderde CO2-uitstoot (de hierboven besproken CO2-rechten die het bedrijf uitspaart of kan verkopen) Aan dit correctiebedrag zit wel een minimum, bestaand uit de ‘basiswaterstofprijs’ (EUR 0,9883 per kg waterstof). Het correctiebedrag zal dus nooit minder worden dan dat.
Illustratief wordt de verleende subsidie als volgt inzichtelijk gemaakt in de toelichting (op pagina 39 van 53) bij de Subsidieregeling:
Het aantal te produceren kilogrammen is niet beperkt. In principe mag een producent zoveel productie opnemen in de aanvraag als mogelijk, alleen geldt wel dat de kans op een hoge rangschikking minder wordt naarmate het totaal aangevraagde bedrag (productie maal subsidiebedrag) hoger wordt.
Met betrekking tot de productie geldt in de Subsidieregeling ook de (bij de SDE++) gebruikelijke ‘banking’ systematiek. Te veel of te weinig gedraaide waterstofproductie (boven de aangevraagde subsidiabele productie) mag worden meegenomen naar een volgend jaar (om dan te kunnen worden gecompenseerd of ingehaald).
Conclusies en opmerkingen
De Subsidieregeling vertoont een aantal gelijkenissen met de SDE-regeling, maar heeft ook een aantal relevante bijzonderheden. Geïnteresseerden doen er dus verstandig aan om de regeling goed te bestuderen (en eventuele onmogelijkheden of bezwaren in de consultatie mee te geven). Het is tot en met 28 augustus a.s. mogelijk om reacties door te geven.
Met name qua timing is het van belang om te zorgen dat de juiste stappen (zoals omgevingsvergunning, capaciteitsverklaring) op het juiste moment worden gezet. Tegelijkertijd moeten ook niet teveel acties al te snel worden genomen, want kosten vóór aanvraag worden niet gesubsidieerd.
Ook moet goed worden gepuzzeld met het in te schrijven bedrag, dus voor welke investeringskosten een subsidie wordt aangevraagd en voor welke productiehoeveelheid. In tegenstelling tot de SDE++ worden aanvragen in de Subsidieregeling beoordeeld op bedrag (en niet moment van inschrijven).
Ten slotte moet in overweging worden genomen dat activiteiten/kosten doorgaans niet dubbel gesubsidieerd kunnen worden. Met andere woorden moet goed worden gekeken op welke subsidie een beroep wordt gedaan. Ook geldt bijvoorbeeld dat groene waterstof voor transport geen verhandelbare ‘Hernieuwbare Brandstof Eenheden’ kan genereren als die waterstof al is gesubsidieerd (op grond van de Subsidieregeling). Mogelijk is/wordt het verhandelen van HBE’s waardevoller dan deze subsidie (of andersom juist). Daarom is tijdig en goed afwegen belangrijk voor het doen van een aanvraag.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met ons Energy, Industry & Renewables-team; Leone Klapwijk (Partner) en Victor van Ahee (Counsel)