Update non-bancaire financiering: jurisprudentie

Rechtbank Den Haag (publicatie 13 mei 2025)
ECLI:NL:RBDHA:2025:7745
Deze uitspraak is van belang voor houders van een hypotheekrecht ter zekerheid van een vordering al geruime tijd opeisbaar is. Eiser vordert medewerking van gedaagde aan doorhaling van het hypotheekrecht, omdat de lening waarvoor zekerheid was gevestigd terugbetaald is dan wel verjaard. De rechter oordeelt dat uit de stukken niet geoordeeld kan worden dat de geldlening (volledig) is afbetaald. Wél wordt geoordeeld er sprake is van verjaring van de vordering. Uit de notariële akte waarin de verplichtingen uit de geldlening staan opgenomen blijkt dat gedaagde de lening met ingang van 1 december 1996 kon opzeggen en daarmee opeisbaar maken. Dit betekent dat de 20-jarige verjaringstermijn (art. 3:307 lid 2 BW) toen is aangevangen en op 1 december 2016 is verlopen. Van stuitingshandelingen door gedaagde is geenszins iets gebleken. Verjaring van de vordering tot zekerheid waarvan de hypotheek is gevestigd leidt ertoe dat ook het hypotheekrecht is vervallen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (publicatie 13 mei 2025)
ECLI:NL:GHARL:2025:2758
Deze uitspraak is van belang voor de overgang van hypothecaire geldleningen met een hypotheekrecht op een onroerend goed dat niet aan partijen toebehoort. Appellant was bestuurder van een vennootschap. Ter zekerheid van leningen aan, onder andere, de vennootschap is een hypotheekrecht gevestigd op de woning van appellant. De vennootschap gaat failliet en de curatoren verkopen het vastgoed. Na voldoening van de hypotheekhouders resteert een bedrag van EUR 416.981,71 welk restant bij de notaris in depot wordt geplaatst. Daarover sluiten de hypotheekhouders, appellant en de notaris een depotovereenkomst. Eén van de punten ter discussie is de vraag of Stack c.s. nog een hypotheekrecht heeft waarmee zij aansprak kan maken op het bedrag in depot. Stack c.s. is de rechtsopvolger van de primaire hypotheekhouder via meerdere fusies en splitsingen onder algemene titel. De vraag is of de rechtsregel uit 6:157 lid 2 BW bij contractsoverneming analoog van toepassing is op rechtsopvolging onder algemene titel. Deze rechtsregel bepaalt – in het kort – dat tot zekerheid van de overgegane schuld strekkende rechten van pand en hypotheek op een niet aan partijen toebehorend goed door de overgang tenietgaan, tenzij de pand- of hypotheekhouder tevoren in handhaving heeft toegestemd. Het pand behoorde immers aan appellant toe, en niet aan de vennootschap. Het hof stelt dat het geen grond ziet voor analoge toepassing van dit artikel op opvolging onder algemene titel van de hypotheekhouder.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (publicatie 2 juni 2025)
ECLI:NL:GHARL:2025:3292
Op een woning zijn verschillende beslagen gelegd. De eigenaar heeft ook een betalingsachterstand bij de hypotheekbank. De bank heeft de hypothecaire geldlening opgeëist en de woning in beheer genomen. De woning is ontruimd en de executoriale veiling was gepland voor 8 mei 2025. De eigenaar heeft in kort geding getracht de veiling te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft zijn vorderingen op 7 mei 2025 afgewezen. De veiling heeft inmiddels plaatsgevonden en de gunning stond gepland voor 16 mei 2025. Om de gunning tegen te houden, heeft de eigenaar in het hoger beroep een incidentele vordering ingesteld. Het hof wijst deze vordering af. Het vonnis van de voorzieningenrechter is niet gebaseerd op één of meer misslagen. De eigenaar heeft onvoldoende gedaan om de woning onderhands te verkopen, terwijl hij daar genoeg tijd voor had. De bank maakt geen misbruik van haar executiebevoegdheid door de verkoop van de woning nu door te zetten.
Rechtbank Zeeland-West Brabant (publicatie 13 juni 2025)
ECLI:NL:RBZWB:2025:3636
Vennootschap A verstrekt een lening aan vennootschap B, waarvoor de (beoogd) bestuurder zich borg stelt. Ter zekerheid daarvan heeft vennootschap A tevens een pandrecht op de aandelen in vennootschap B gevestigd. In de leningsovereenkomst is opgenomen dat vennootschap A eerst het pandrecht moet uitwinnen voordat zij de borg kan aanspreken. De lening en verschuldigde rente worden niet volledig (terug)betaald, waarna de borg door vennootschap A wordt aangesproken voordat het pandrecht wordt uitgewonnen. De borg beroept zich op het genoemde contractuele beding. Vennootschap A verweert zich door te stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van haar te verlangen eerst het pandrecht uit te winnen, omdat de aandelen in vennootschap B te weinig zouden opleveren bij een openbare verkoop vanwege de slechte financiële situatie. De rechtbank volgt het verweer van vennootschap A.



