1 min read
Een onwelgevallig subsidiebesluit, wie kan daartegen opkomen?
12 December 2023

Stel: een subsidieaanvraag wordt afgewezen of de subsidie wordt verleend maar voor een lager bedrag dan was aangevraagd. De aanvrager van de subsidie kan in dat geval bezwaar maken en zo nodig beroep instellen tegen het besluit op bezwaar. Vanuit de leer van het afgeleid belang wordt vaak geredeneerd dat dit niet geldt voor derden met een parallel afgeleid belang, bijvoorbeeld contractspartners van de aanvrager. Die leer is echter op belangrijke punten genuanceerd, zoals ook blijkt uit de conclusie die Staatsraad A-G Widdershoven over dit onderwerp heeft geschreven (7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3474). In dit blog zetten we uiteen onder welke omstandigheden derden met een parallel afgeleid belang volgens de jurisprudentie toch rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen een subsidiebesluit.

Afgeleid belang 
Alleen een belanghebbende kan opkomen tegen een (subsidie)besluit. Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Aan dat vereiste wordt niet voldaan wanneer er uitsluitend sprake is van een afgeleid belang. Van een afgeleid belang is in de regel sprake als een partij slechts indirect, bijvoorbeeld via een contractuele relatie, wordt getroffen in een belang dat parallel loopt aan dat van de geadresseerde van het besluit (bijv. CRvB 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2802). Degene aan wie het subsidiebesluit is gericht zal in dat geval moeten beslissen of hij tegen het subsidiebesluit wil opkomen. De derde met afgeleid belang wordt bij de bestuursrechter niet ontvankelijk verklaard en kan zich wenden tot de burgerlijke rechter met een op artikel 6:162 BW gebaseerde vordering (zie bijvoorbeeld HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3253, Staat/SFR).

Nuancering van de leer van het afgeleid belang
In sommige gevallen ziet de bestuursrechter aanleiding om een derde niet tegen te werpen dat hij een parallel afgeleid belang heeft.

In de eerste plaats wordt een partij met een (mogelijk) afgeleid belang als belanghebbende aangemerkt als hij daarnaast een eigen zelfstandig belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Dat is onder meer het geval als de reële mogelijkheid bestaat dat hij geraakt kan worden in een zakelijk recht (bijvoorbeeld het eigendomsrecht) of fundamenteel recht (bijvoorbeeld het recht op arbeid). Zo werd de Kunstenbond, die opkwam voor de belangen van aangesloten medewerkers van het Metropole orkest, als belanghebbende aangemerkt bij het besluit van de minister waarbij aanzienlijk minder subsidie werd verleend dan was aangevraagd, omdat de mogelijkheid bestond dat de medewerkers van het orkest in hun fundamenteel recht op arbeid zouden worden geraakt (ABRS 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1984).

In de tweede plaats wordt afgeleid belang de derde niet tegengeworpen als zijn belang bij het besluit materieel niet (geheel) parallel loopt met dat van de geadresseerde van het besluit. Dit is het geval wanneer de belangen van de derde materieel sterker bij het besluit zijn betrokken dan die van de geadresseerde van het besluit. Illustratief is de uitspraak van het CBb van 13 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:748), die draaide om de weigering van de staatssecretaris van EZK om een garantiesubsidie te verlenen aan de Rabobank voor een aan een ondernemer te verstrekken lening. Als gevolg van de afwijzing werd de lening niet verstrekt. De bank, die de subsidie had aangevraagd, maakte geen bezwaar tegen het besluit maar de ondernemer wel. Het belang van de ondernemer (bij het voortbestaan van de onderneming) was volgens het CBb materieel sterker bij het besluit betrokken dan het belang van de bank (bij het verstrekken van de lening).

In de zojuist besproken zaak overweegt het CBb verder nog dat de betrokkenheid van de rechts- of belangpositie van de ondernemer bij het besluit in dit geval (eveneens) een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt. Dit is de derde reden om afgeleid belang niet aan een derde tegen te werpen, die overigens vaak overlapt met de tweede reden. Deze uitzondering is aan de orde als de rechtspositie van de derde direct wordt beïnvloed door het besluit of als zijn positie of handelen de aanleiding vormt voor het besluit. In beide situaties heeft de derde er belang bij om zelf zijn rechten en belangen in rechte te kunnen verdedigen.

In de zojuist genoemde uitspraak van het CBb werd overwogen dat de staatssecretaris de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van appellante aan het besluit ten grondslag had gelegd en dus de positie van appellante de directe aanleiding was en (geheel of ten minste gedeeltelijk) de feitelijke grondslag vormde voor dat besluit. De betrokkenheid van haar rechts- of belangpositie bij het besluit rechtvaardigde daarom eveneens een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming van de ondernemer. Een tweede voorbeeld is de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2264), waarin werd geoordeeld dat Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) belanghebbende was bij besluiten van de minister tot (gedeeltelijke) afwijzing van aanvragen tot saneringssubsidies van twee instellingen waarvoor WSW als borg optrad.

Volgens de Afdeling rechtvaardigde de betrokkenheid van de recht- of belangpositie van WSW een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming, (onder meer) omdat WSW evident zwaarder getroffen werd dan de twee instellingen die geadresseerde waren van de besluiten. De Afdeling nam daarbij in aanmerking dat WSW zowel bij gehele als bij gedeeltelijke weigering van de subsidie als borg uiteindelijk geheel dan wel gedeeltelijk aangesproken zou worden voor de kosten van de sanering.

Tot slot
Heeft u vragen over (dit onderwerp) en wat dit mogelijk kan betekenen voor u of uw organisatie? Neem dan gerust contact op met Jan van der Grinten of Jutta Wijmans.