Waarmee kunnen wij u helpen?

    Artikel

    Privaat aandeelhouderschap en Vpb-zorgvrijstelling dus toch mogelijk?

  • NL
  • Zorginstellingen die een beroep (willen) doen op de Vpb-zorgvrijstelling dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het Vpb-zorgbesluit. Op 13 december 2019 is een gewijzigd Vpb-zorgbesluit gepubliceerd. Wij verwijzen hierbij naar ons eerdere bericht. Zoals uit dit eerdere nieuwsbericht volgt dienen zorg-BV's aan aanvullende voorwaarden te voldoen, waaronder de zogenoemde bezitseis. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft recent geoordeeld dat er voor deze bezitseis geen wettelijke aanknopingspunten zijn en daarmee feitelijk onhoudbaar is.

    Bezitseis

    De bezitseis houdt in dat alle aandelen van de zorg-BV zowel juridisch als economisch worden gehouden door (een) kwalificerende aandeelhouder(s) (de Bezitseis). Een kwalificerende aandeelhouder is een (i) een lichaam van publiekrechtelijke aard; (ii) een stichting die (eveneens) een beroep toekomt op de Vpb-zorgvrijstelling; (iii) een ANBI; (iv) een zogenoemde topstichting; of (v) een zogenoemde tussenhoudster-BV.

    De Bezitseis is formeel geïntroduceerd in het gewijzigde Vpb-zorgbesluit uit 2019. De Belastingdienst hanteerde in de praktijk toen al enige tijd de Bezitseis. Uit rechtspraak volgt dat de Belastingdienst dit standpunt (in ieder geval) al sinds 2014 inneemt.

    Rechtbank Zeeland-West-Brabant

    In een recente uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant voert de belanghebbende, een zorg-BV, aan dat in het onderhavige jaar (2015) wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de Vpb-zorgvrijstelling. De Belastingdienst was het hier niet mee eens, onder meer omdat één of meer van de aandeelhouders van de zorg-BV geen lichamen zijn die ook zelf zijn vrijgesteld op grond van de Vpb-zorgvrijstelling.

    De rechtbank stelt de belanghebbende in het gelijk en oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de (aanvullende) voorwaarde dat de aandelen (uiteindelijk) moeten worden gehouden door lichamen die ook zelf zijn vrijgesteld op grond van de Vpb-zorgvrijstelling. De belanghebbende kwam derhalve een beroep toe op de Vpb-zorgvrijstelling.

    Belang voor de praktijk

    De rechtbank lijkt een streep te zetten door de Bezitseis, zoals thans opgenomen in het Vpb-zorgbesluit. De Bezitseis zoals opgenomen in het Vpb-zorgbesluit omvat weliswaar meer soorten kwalificerende aandeelhouders dan de Belastingdienst in 2015 voorstond, maar de rechtbank lijkt ook voor het ruimere begrip van kwalificerende aandeelhouders geen aanknopingspunten te zien. Op het moment van schrijven is er nog geen hoger beroep aangetekend tegen de rechtbankuitspraak. Gelet op het belang nemen wij echter aan dat de Belastingdienst, binnen de daarvoor geldende termijn, nog in hoger beroep zal gaan tegen de rechtbankuitspraak. Het laatste woord zal hier naar onze verwachting dus nog niet over zijn gezegd. Dat maakt ook dat op basis van één rechtbankuitspraak door zorg-BV's nog niet kan worden geanticipeerd op een ruimere toepassing van de Vpb-zorgvrijstelling. Vooralsnog raden we dus ook aan steeds aan de voorwaarden uit het genoemde Vpb-zorgbesluit te voldoen.

    Niettemin is het aardig alvast te bedenken wat de gevolgen zijn als ook het gerechtshof en de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigen. Privaat aandeelhouderschap van zorg-BV's die een beroep doen op de Vpb-zorgvrijstelling kan dan mogelijk worden, wat voordelen biedt voor publiek-private samenwerking en private equity in de zorg. Dit brengt echter ook met zich dat de 'vruchten' van de Vpb-zorgvrijstelling (namelijk het Vpb-voordeel dat wordt behaald) zich zal vertalen in de aandelenwaarde bij verkoop of (na statutenwijziging) bij winstuitkering. Dit wordt onwenselijk geacht, vanuit de gedachte dat vermogen dat in de Vpb-vrijgestelde sfeer is opgebouwd niet zonder Vpb-heffing de Vpb-vrijgestelde sfeer kan verlaten. Oplossingen zijn denkbaar (zoals alsnog Vpb-heffing zodra het Vpb-vrijgesteld opgebouwde vermogen de Vpb-vrijgestelde sfeer verlaat of een geoormerkte eigen vermogensreserve), maar zullen wetstechnisch complex zijn. Wij kijken dan ook met belangstelling uit naar het (verwachte) vervolg van deze procedure.